brugpijler

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  brugpijler    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • brug·pij·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brugpijler brugpijlers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

debrugpijlerm

  1. pilaar die als steunpunt voor een grote brug is gebouwd
     Ook in Nijmegen: jongeren springen van een brugpijler in het water[2]
     De sociale Uitham werd naderhand geprezen, aangezien hij bij Oudkerk de tegen een brugpijler gebotste Jeen van den Berg van het ijs raapte en naar Leeuwarden loodste. Van den Berg werd daardoor derde.[3]

Gangbaarheid

  • Het woord brugpijler staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron “Zonnen, zweten, zwemmen: de eerste lokale tropische dag van dit jaar in beeld” (Woensdag 16 juni 2021, 19:06), NOS
  3. Weblink bron “Elfstedentochtlegende Jan Uitham (94), de nummer twee van '63, overleden” (Zondag 21 april 2019, 12:15), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.