bruuskeren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bruuskeren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bruus·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onheus bejegenen’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
  • Van het Franse brusquer met het achtervoegsel -eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bruuskeren
bruuskeerde
gebruuskeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

bruuskeren

  1. overgankelijk nors en ruw bejegenen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bruuskeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
67 %van de Nederlanders;
69 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.