buitenleven

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  buitenleven    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bui·ten·le·ven
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buitenleven
verkleinwoord buitenleventje buitenleventjes

Zelfstandig naamwoord

hetbuitenleveno

  1. het leven buiten de stand in de natuur, meestal zo genoemd door de stadsbewoner die er voor zijn plezier vertoeft
    • Wij genoten tijdens onze vakantie van het rustige buitenleven in de bergen. 
    • Boerstra houdt het erop dat met open raam slapen een overblijfsel is van de cultus die aan de natuur en het buitenleven een gunstig gezondheidseffect toeschrijft: „Een geloof van hygiënisten.” [2] 
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord buitenleven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Sander Voormolen 11 december 2016
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.