cac

Niet te verwarren met: сас

Iers

  enkelvoud meervoud
nominatief cac cacanna
genitief caca
cactha [1]
 

Zelfstandig naamwoord

cac m

  1. naamwoord van handeling het kakken, het schijten
  2. kak, poep
  3. (neteldieren) zeeanemoon
  4. informeel: onzin,

Werkwoord

cac

  1. schijten, kakken
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.