campingterrein

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  campingterrein    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkɛmpɪŋtɛˌrɛin/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • cam·ping·ter·rein
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord campingterrein campingterreinen
verkleinwoord campingterreintje campingterreintjes

Zelfstandig naamwoord

hetcampingterreino

  1. afgebakend gebied waar bezoekers kunnen kamperen
     Zijn twee kinderen (toen 3 en 5) lagen te slapen in de tent op het campingterrein.[1]
     Achter bij de Vecht liggen nog de voormalige campingterreintjes met een toiletgebouw.[2]
     Maar wellicht zijn strengere normen voor campingterreinen in de toekomst beter.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord campingterrein staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    Carlijn Vis
    “Luiers en rompers mee naar het festival, ouders nemen vaker hun kinderen mee” (29 juli 2019) op nrc.nl
  2. Weblink bron
    J. Bosch
    “Landgoedversterkingsplan De Stekkenkamp : eindconcept” (december 2005), Overijssels Particulier Grondbezit, Deventer, p. 11
  3. Weblink bron
    Ben van der Velden
    “Voorlopige balans: 72 doden; Niet praten over schuld na hel op camping” (10 augustus 1996) op nrc.nl
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.