causer

Frans

Uitspraak
  •  audio    (hulp, bestand)
  • IPA: /koze/
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
causer
causais
causé
eerste groep volledig

Werkwoord

causer

  1. aanrichten
  2. veroorzaken
  3. aandoen
  4. (spreektaal) praten
    «Hé! Je te cause
    Ik heb het tegen jou hoor!! [1]
  5. (spreektaal) roddelen, kletsen [1]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.