chalet

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  chalet    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • cha·let
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘Zwitsers houten huis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1886 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord chalet chalets
verkleinwoord chaletje chaletjes

Zelfstandig naamwoord

chalet m/o

  1. (toerisme) traditionele houten berghut met schuin dak, van oorsprong uit het alpengebied
    • De wintersporters waren in hun chalets ingesloten door de hoge sneeuw. 
Hyponiemen
  • duinchalet
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord chalet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA:
Woordherkomst en -opbouw
    • Van het Latijnse cala, vooral Zwitsers; in het Provençaals çhalè
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  chalet     le chalet     chalets     les chalets  

Zelfstandig naamwoord

chalet m

  1. houten woning of berghut, alpenhut, chalet
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.