chasser

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  chasser    (hulp, bestand)
  • IPA:
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
chasser
chassais
chassé
eerste groep volledig

Werkwoord

chasser

  1. onovergankelijk jagen
  2. overgankelijk verjagen
  3. overgankelijk jacht maken op
  4. overgankelijk verdrijven
  5. onovergankelijk, (transport) slippen [2]
  6. overgankelijk, (scheepvaart) krabben [2]
  7. onpersoonlijk, (Belgisch Frans) tochten
Verwante begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.