christus

Niet te verwarren met: Christus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  christus    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkrɪstʏs/ (2 lettergrepen); /ˈkrɪs.tʏs/
Woordafbreking
  • chris·tus
Woordherkomst en -opbouw
  • van  Christus en , gespeld met een kleine letter volgens spellingregel 16.S
enkelvoud meervoud
naamwoord christus christussen
verkleinwoord christusje christusjes

Zelfstandig naamwoord

dechristusm

  1. afbeelding van Jezus Christus
    • De christus bij de ingang is van wit marmer. 
Schrijfwijzen
  • Christus (officiële schrijfwijze tot 2006)

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijwoord

Bijwoord

christus

  1. (krachtterm) in hoge mate
    • Waar was je, ik heb christus vaak geprobeerd je te bellen. 

Gangbaarheid

  • Het woord christus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.