confiseur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  confiseur    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • con·fi·seur
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van het Franse 'confiseur' (met het voorvoegsel con-) [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord confiseur confiseurs
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deconfiseurm

  1. (beroep) banketbakker
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord confiseur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
52 %van de Nederlanders;
55 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.