coronaburger

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  coronaburger    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • co·ro·na·bur·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord coronaburger coronaburgers
verkleinwoord coronaburgertje coronaburgertjes

Zelfstandig naamwoord

decoronaburgerm

  1. (medisch) burger die leeft tijdens de coronapandemie
     Met de pakken toiletpapier links en rechts onder haar armen geklemd voelt Dora zich een karikatuur van de Duitse coronaburger.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord 'coronaburger' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.