coronadagboek
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: coronadagboek (hulp, bestand)
- IPA: / koˈronaˌdɑɣbuk / (5 lettergrepen)
Woordafbreking
- co·ro·na·dag·boek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van corona zn en dagboek zn
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | coronadagboek | coronadagboeken |
| verkleinwoord | coronadagboekje | coronadagboekjes |
Zelfstandig naamwoord
het coronadagboek o
- (medisch) (geschiedenis) kroniek die mensen bijhouden van hun wel en wee tijdens de coronapandemie
- ▸ 'Al die mensen die de afgelopen weken coronadagboeken hebben geschreven, coronaregels opgevolgd, coronatalkshows gekeken, coronagesprekken gevoerd en tegen coronacritici hebben staan schreeuwen.[1]
- ▸ Zijn coronadagboek was spontaan begonnen: dagelijks stuurde hij via sociale media en Whatsapp een pentekening naar vrienden en bekenden. Het betekende een terugkeer naar de vroegere gags, qua stijl wel in een veel lossere vorm. Benoit voerde zichzelf op in fictieve zelfportretten, maar vaak gebeurde er weinig op papier. Op hun best cirkelden de tekeningen rond isolement en onze ongemakkelijke omgang daarmee.[2]
Gangbaarheid
- Het woord 'coronadagboek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026356186
- ↑ Weblink bron Geert Van der Speeten“Benoît van Innis overleden, de tekenaar die de nobele kunst van het nietsdoen omarmde” (Zondag 25 februari 2024 om 09:30), De Standaard
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.