datgene

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  datgene    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • dat·ge·ne
Woordherkomst en -opbouw

Aanwijzend voornaamwoord

datgene

  1. gewoonlijk als antecedent voor een bijzin die zaak (die..) waarbij het gaat over een ding, bij een persoon spreken we van diegene
    • Dat is nou net datgene waarover hij niets wilde zeggen. 
     Hij haalde nonchalant zijn schouders op en concentreerde zich weer volledig op datgene wat zich op het veld afspeelde.[1]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord datgene staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.