deler
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: deler (hulp, bestand)
Woordafbreking
- de·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | deler | delers |
verkleinwoord | delertje | delertjes |
Zelfstandig naamwoord
de deler m
- (wiskunde) getal waardoor men een ander getal (het deeltal) deelt, noemer in een breuk
- iemand die deelt
Verwante begrippen
Hyponiemen
- kiesdeler, klassendeler, nuldeler, spanningsdeler, voordeurdeler, woningdeler
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord deler staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "deler" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Noors
Woordafbreking
- de·ler
Werkwoord
deler
- tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van dele
Werkwoord
deler
- gebiedende wijs van delere
Zelfstandig naamwoord
deler, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van del
Zelfstandig naamwoord
deler, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van dele
Nynorsk
Woordafbreking
- de·ler
Werkwoord
deler
- tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van dele
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.