delgen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: delgen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈdɛlɣə(n) / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- del·gen
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands deligen, in de betekenis ‘uitwissen, laten verdwijnen’ aangetroffen vanaf 1384-1398 [1] [2]
In het Oudnederlands komt de samenstelling fardiligon "verdelgen, uitwissen" voor, in het Oudsaksisch diligon (Nedersaksisch delgen / dilgen), in het Oudhoogduits tiligon (Middelhoogduits tiligen, Duits tilgen "verwijderen"), in het Oudfries diligia (Fries dylgje) en het Angelsaksisch dilgian "uitwissen". Dit zou een vroege ontlening van Latijn delere kunnen zijn.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
delgen |
delgde |
gedelgd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
delgen
- (economie) een schuld uitwissen, tenietdoen, amortiseren
Anagrammen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- delger, delging
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord delgen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "delgen" herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ delgen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.