uitdelgen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  uitdelgen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • uit·del·gen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

uitdelgen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitdelgen
delgde uit
uitgedelgd
zwak -d volledig
  1. uitwissen, vernietigen, uitroeien, verdelgen
    • De tollenaar wendt zich in zijn nood tot God en niet tot de mensen. „O God”, zegt hij. Hij weet dat bij God veel vergeving van de zonden te vinden is, dat Hij alleen de overtredingen kan uitdelgen. Hij weet dat God bezworen heeft geen lust te hebben in de dood van de zondaar, maar daarin dat hij zich bekeert en leeft. [3] 
    • „Indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen?” Mozes zegt: Delg mij nu uit Uw boek wat U geschreven hebt. Hij wilde liever met Paulus verbannen zijn, dan dat God het ganse volk zou uitdelgen. [4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord uitdelgen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
35 %van de Nederlanders;
51 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.