dildo

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dildo    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈdɪldo/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • dil·do
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels dildo, in de betekenis van ‘kunstpenis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1970 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dildo dildo's
verkleinwoord dildootje dildootjes

Zelfstandig naamwoord

dedildom

  1. (seksualiteit) seksspeeltje dat een penis nabootst
    • Marjan genoot van het spelen met haar dildo. 
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord dildo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.