eencellig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  eencellig    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • een·cel·lig
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van een en cel met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen eencellig
verbogen eencellige
partitief eencelligs

Bijvoeglijk naamwoord

eencellig [1]

  1. (biologie) uit één cel bestaand
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord eencellig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.