biologie

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  biologie    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌbijoloˈɣi/ (4 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˌbiʲoloˈχi/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˌbiʲoloˈɣi/
Woordafbreking
  • bio·lo·gie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘leer van de levende wezens’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • Ontleend aan het Duitse Biologie, van een hypothetisch Oudgrieks βιολογία (biología). Dit is een samenstelling van βίος (bíos; "leven") en λόγος (lógos; "rede, leer") met het achtervoegsel -ία (-ía; vormt abstracta)
  • met het voorvoegsel bio- en met het achtervoegsel -logie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord biologie -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

debiologiev

  1. (wetenschap) de wetenschap van de levende wezens, levensvormen en levensverschijnselen
    • De Fransman Louis Pasteur - de vader van de biologie van de micro-organismen, en geboren in 1822 - voorspelde het al: „Het zijn de microben die het laatste woord zullen hebben.”.[3] 
  2. schoolvak dat gaat over de levende natuur
    • Op de middelbare school krijgen alle leerlingen biologie. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord biologie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord biologie
Uitspraak
  • IPA: /biɔlɔˈxi/
Woordafbreking
  • bio·lo·gie

Zelfstandig naamwoord

biologie

  1. (wetenschap) biologie; de wetenschap van de levende wezens, levensvormen en levensverschijnselen
Hyperoniemen
  • natuurwetenskap
  • wetenskap
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • biologies
Verwante begrippen

Meer informatie

Drents

Zelfstandig naamwoord

biologie

  1. (wetenschap) biologie; de wetenschap van de levende wezens, levensvormen en levensverschijnselen

Meer informatie

Limburgs

Zelfstandig naamwoord

biologie

  1. (wetenschap) biologie; de wetenschap van de levende wezens, levensvormen en levensverschijnselen
Synoniemen
  • laeveslieër

Meer informatie

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

biologie

  1. (wetenschap) biologie; de wetenschap van de levende wezens, levensvormen en levensverschijnselen
Schrijfwijzen
  • Biologie

Meer informatie

Meer informatie

Schots

Zelfstandig naamwoord

biologie

  1. (wetenschap) biologie; de wetenschap van de levende wezens, levensvormen en levensverschijnselen
Schrijfwijzen

Meer informatie

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /bɪjɔlɔgɪjɛ/
Woordafbreking
  • bio·lo·gie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits
  • met het voorvoegsel bio- en met het achtervoegsel -logie

Zelfstandig naamwoord

biologie v

  1. (wetenschap) biologie; de wetenschap van de levende wezens, levensvormen en levensverschijnselen
  2. (onderwijs) biologie; schoolvak dat gaat over de levende natuur
    «Biologie dnes odpadá.»
    Biologie valt vandaag uit.
Verbuiging
Afkorting
  • biol.
Synoniemen
  1. (verouderd) živověda v
Hyperoniemen
  1. přírodní věda v, věda v
  2. předmět monbezield
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • hydrobiologie v
  • imunobiologie v
  • limnobiologie v
  • mikrobiologie v
Verwante begrippen
  • biolog mbezield
  • biologicky (bw.)
  • bioložka v

Meer informatie

Verwijzingen

    West-Vlaams

    Zelfstandig naamwoord

    biologie

    1. (wetenschap) biologie; de wetenschap van de levende wezens, levensvormen en levensverschijnselen

    Meer informatie

    Zeeuws

    Zelfstandig naamwoord

    biologie

    1. (wetenschap) biologie; de wetenschap van de levende wezens, levensvormen en levensverschijnselen

    Meer informatie

    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.