eenduidig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  eenduidig    (hulp, bestand)
  • IPA: /enˈdœydəx/
Woordafbreking
  • een·dui·dig
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘ondubbelzinnig’ voor het eerst aangetroffen in 1939 [1]
  • Afgeleid van het Duitse eindeutig
  • Samenstellende afleiding van een en de stam van duiden met het achtervoegsel -ig [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen eenduidigeenduidigereenduidigst
verbogen eenduidigeeenduidigereeenduidigste
partitief eenduidigseenduidigers-

Bijvoeglijk naamwoord

eenduidig

  1. zonder twijfel, wat maar op één manier is uit te leggen, wat maar op één manier is te duiden
    • Het bindend studieadvies is niet alleen maar bindend, maar moet ook eenduidig zijn. 
Synoniemen
Vertalingen

Bijwoord

eenduidig

  1. zonder andere mogelijk uitleg
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord eenduidig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.