eetgezelschap

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  eetgezelschap    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • eet·ge·zel·schap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord eetgezelschap eetgezelschappen
verkleinwoord eetgezelschapje eetgezelschapjes

Zelfstandig naamwoord

heteetgezelschapo

  1. groep mensen die samen de maaltijd gebruikt
     Daarna laste hij een niet helemaal geslaagde pauze in, alsof het hele eetgezelschap, tien personen inclusief de twaalfiarige Erkki, nu zijn adem in zou houden in ondraaglijke spanning over de mededeling waar de stamvader op uit was gekomen.[1]
     Ze zat te eten met vrienden tot plotseling allemaal telefoontjes begonnen te rinkelen en te piepen. Bij het eetgezelschap van de Nederlandse journaliste Hilde Janssen kwamen berichten binnen over de bestorming van een restaurant, net iets verderop in de straat. Iedereen begon te bellen. Al snel was duidelijk dat het om een terreuraanval ging.[2]

Gangbaarheid

  • Het woord 'eetgezelschap' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
  2. Weblink bron “'Regering Bangladesh ontkent bestaan van IS in het land'” (Zaterdag 2 juli 2016), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.