embargo

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  embargo    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • em·bar·go
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘beslaglegging’ voor het eerst aangetroffen in 1808 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord embargo embargo's
verkleinwoord embargootje embargootjes

Zelfstandig naamwoord

hetembargoo

  1. (politiek) beslaglegging op schepen
  2. (politiek) (handel) verhindering van vrij internationaal goederenverkeer, handelsembargo, handelsverbod, boycot
    • „Ik vertrouw het beleid van de Verenigde Staten niet en ik heb geen woord met ze gewisseld, maar dat betekent niet dat ik een vreedzame oplossing van de conflicten afwijs”, schreef hij. Het daadwerkelijke wegvallen van het Amerikaanse embargo, en de ongetwijfeld grote gevolgen voor zijn land, heeft de leider van de Cubaanse revolutie niet meer mogen meemaken.[3] 
  3. verbod aan de media om berichten voor een bepaalde datum of tijdstip te publiceren, nieuwsembargo
    • De Franse uitgever mopperde even later dat het museum een embargo had geschonden en met zijn statement „het feest had verpest”. Bogomila Welsh-Ovcharov (77), de Canadese ontdekker van het schetsboek, sloeg met een vuist op tafel. „Als ik zeg dat iets een Van Gogh is, dan is het een Van Gogh.”[4] 

Gangbaarheid

  • Het woord embargo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • em·bar·go
enkelvoud meervoud
embargo embargos

Zelfstandig naamwoord

embargo m

  1. beslag, beslaglegging, embargo

Verwijzingen

    Werkwoord

    vervoeging van
    embargar

    embargo

    1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van embargar
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.