exposant

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  exposant    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ex·po·sant
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘die tentoonstelt’ voor het eerst aangetroffen in 1875 [1]
  • Naamwoord van handeling van exposeren met het achtervoegsel -ant [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord exposant exposanten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deexposantm [3]

  1. iemand die exposeert, een deelnemer aan een tentoonstelling

Gangbaarheid

  • Het woord exposant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Frans

  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ɛks.po.zɑ̃/

Zelfstandig naamwoord

exposant m

  1. iemand die exposeert, een deelnemer aan een tentoonstelling
  2. (juridisch) deelnemende partij in een petitie, aanklacht, e.d., indiener van een bezwaarschrift, petitie, e.d.
  3. (wiskunde) exponent

Werkwoord

exposant

  1. tegenwoordig deelwoord (participe présent) van exposer
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.