familiaar

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  familiaar    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • fa·mi·li·aar
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gemeenzaam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1560 [1] [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen familiaarfamiliaarderfamiliaarst
verbogen familiarefamiliaarderefamiliaarste
partitief familiaarsfamiliaarders-

Bijvoeglijk naamwoord

familiaar [3]

  1. familiair, gemeenzaam
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord familiaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
50 %van de Nederlanders;
28 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.