fantoom

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fantoom    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • fan·toom
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘spook’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord fantoom fantomen
verkleinwoord fantoompje fantoompjes

Zelfstandig naamwoord

hetfantoomo

  1. spook, droombeeld
    • Hij zag in zijn dromen altijd het fantoom van zijn oma. 
  2. oefenpop gebruikt in geneeskundig onderwijs
    • Een reanimatie oefenen de studenten eerst op het fantoom. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord fantoom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.