spook

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  spook    (hulp, bestand)
  • IPA: /spok/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • spook
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spook spoken
verkleinwoord spookje spookjes

Zelfstandig naamwoord

hetspooko

  1. (mythologie) een veronderstelde geestverschijning die een bepaald gebouw of andere locatie onveilig maakt
    • In dit kasteel is regelmatig een spook waar te nemen. 
  2. (figuurlijk), (pejoratief) een vervelend persoon
    • Wat een verwend spook is dat! 
  3. (figuurlijk) doembeeld, schrikbeeld
    • Het spook van een recessie. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Verwijzingen

Werkwoord

vervoeging van
spoken

spook

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spoken
    • Ik spook. 
  2. gebiedende wijs van spoken
    • Spook! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spoken
    • Spook je? 

Gangbaarheid

  • Het woord spook staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.