farceur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  farceur    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • far·ceur
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans; afleiding van farce
enkelvoud meervoud
naamwoord farceur farceurs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

defarceurm

  1. (pejoratief) iemand die onzin uitkraamt
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord farceur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
44 %van de Nederlanders;
52 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.