faucher
Frans
Uitspraak
- Geluid: faucher (hulp, bestand)
Werkwoord
faucher
- maaien
- neerhalen, neermaaien
- «Il s’est fait faucher par une voiture.»
- Hij is door een auto omver gereden.
- «Il s’est fait faucher par une voiture.»
- (spreektaal) pikken, jatten, achterover drukken
- «Il est passé où ton auto-radio? – On me l’a fauché!»
- Wat is er met je autoradio gebeurd? – Die hebben ze gepikt! [1]
- «Il est passé où ton auto-radio? – On me l’a fauché!»
Verwijzingen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.