maaien

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  maaien    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈmajə(n)/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈmaɪ̯ə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈmaɪ̯ə(n)/
Woordafbreking
  • maai·en
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘afsnijden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
maaien
maaide
gemaaid
zwak -d volledig

Werkwoord

maaien

  1. overgankelijk met een werktuig het bovengrondse deel ergens van verwijderen
    • Hij heeft vanmorgen het gras gemaaid. 
     Een doodgewone veertiger met een eigen bedrijf, twintig jaar getrouwd, vader van drie, die elke zondag het gras maait.[2]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

demaaienmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord maai

Gangbaarheid

  • Het woord maaien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.