fier

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fier    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • fier
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘trots’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen fierfierderfierst
verbogen fierefierderefierste
partitief fiersfierders-

Bijvoeglijk naamwoord

fier

  1. trots
     Maar hoe zit het in Wallonië? Bezuiden de in 1963 vastgelegde taalgrens is men fier op zijn bossen, rivieren en la cuisine du terroir, de streekkeuken. Ernstig wordt er gesproken over het Marshallplan voor Wallonië, dat het gewest moet helpen aan la relance, de economische heropleving.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord fier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  fier    (hulp, bestand)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fier
fiais
fié
eerste groep volledig

Werkwoord

se fier

  1. wederkerend ~ à vertrouwen op, vertrouwen stellen in

Friulisch

Periodiek systeem der elementen (fur)
H He
Li Be B C N O F Ne
Na Mg Al Si P S Cl Ar
K Ca Sc Ti V Cr Mn Fe Co Ni Cu Zn Ga Ge As Se Br Kr
Rb Sr Y Zr Nb Mo Tc Ru Rh Pd Ag Cd In Sn Sb Te I Xe
Cs * Hf Ta W Re Os Ir Pt Au Hg Tl Pb Bi Po At Rn
Fr Ra ** Db Sg Bh
* Pr Nd Pm Sm Eu Gd Tb Dy Ho Tm Yb Lu
** Ac Th Pa U Np Pu Am Cm Bk Cf Es Fm Md No

Zelfstandig naamwoord

fier

  1. (element) ijzer.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.