finaleweek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  finaleweek    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • fi·na·le·week
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord finaleweek finaleweken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

definaleweekv/m

  1. week waarin de finale van een wedstrijd plaatsvindt
     Ook Bart Hollanders schrok zichtbaar na de mededeling dat hij nog eens moest terugkomen tijdens de finaleweken.[1]
     Kroatië won vorig jaar de oude variant van de Daviscup door Frankrijk in de finale te verslaan. Na die editie ging het toernooi op de schop en werd besloten het toernooi af te sluiten met een finaleweek voor achttien landen.[2]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord finaleweek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    Pieter Dumon
    “De interne keuken van ‘De slimste mens’: medewerkers klappen uit de biecht” (8 december 2019), De Morgen
  2. Weblink bron “Spanje via titelhouder verder in Davis Cup” (20-11-2019), Tubantia
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.