flamenco

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  flamenco    (hulp, bestand)
  • IPA: /flaˈmɛŋko/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • fla·men·co
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘Spaanse zigeunerdans’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1956 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord flamenco -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deflamencom [4]

  1. Zuid-Spaanse zigeunerdans
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord flamenco staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
86 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Spaans

enkelvoud meervoud
flamenco flamencos

Zelfstandig naamwoord

flamenco m

  1. (flamingoachtigen) flamingo
  2. (dans) flamenco
  3. Vlaming
  4. Vlaams

Verwijzingen

    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.