flexibel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  flexibel    (hulp, bestand)
  • IPA: /flɛkˈsibəl/
Woordafbreking
  • flexi·bel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘buigzaam’ voor het eerst aangetroffen in 1669 [1]
  • [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen flexibelflexibelerflexibelst
verbogen flexibeleflexibelereflexibelste
partitief flexibelsflexibelers-

Bijvoeglijk naamwoord

flexibel

  1. het vermogen hebbend gebogen te worden
    • Dit stuk rubber maakt een flexibele verbinding mogelijk tussen beide delen van het toestel. 
  2. overdrachtelijk: bereid zich aan te passen
    • Het was aan haar flexibele opstelling te danken dat de onderhandelingen niet afbraken. 
     Ik wilde flexibeler in het leven staan en zag in dat ik thuis daardoor een veel aangenamere partner en collega zou worden.[3]
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord flexibel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.