fonkelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fonkelen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • fon·ke·len
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan Duits funkeln, gedeeltelijk aangepast aan (of beïnvloed door) Nederlands vonk,[1] in de betekenis van ‘levendig glanzen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1812 [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fonkelen
fonkelde
gefonkeld
zwak -d volledig

Werkwoord

fonkelen

  1. absoluut lichtflitsjes afgeven, door weerkaatsing of het oplichten van vonken
    • De champagne fonkelde in de glazen. 
     Zo ver je kon kijken waren de bergen bedekt met sneeuw, fonkelend in de ochtendzon.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord fonkelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.