shimmer

Engels

enkelvoud meervoud
shimmer shimmers

Zelfstandig naamwoord

shimmer

  1. fonkeling
vervoeging
onbepaalde wijs to  shimmer 
he/she/it  shimmers 
verleden tijd  shimmered 
voltooid
deelwoord
 shimmered 
onvoltooid
deelwoord
 shimmering 
gebiedende wijs  shimmer 

Werkwoord

shimmer

  1. onovergankelijk flikkeren [1], fonkelen, glinsteren
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.