fruithandel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: fruithandel (hulp, bestand)
- IPA: / ˈfrœythɑndəl / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- fruit·han·del
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van fruit zn en handel zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fruithandel | [1] fruithandels |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de fruithandel m
- (bedrijf) winkel of distributiebedrijf dat vruchten verkoopt
- (bedrijfstak) aan- en verkoop van vruchten
- ▸ Maar nu steeds meer telers op peer overstappen, dreigt ook in deze fruithandel overproductie.[4]
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
- groente- en fruithandel
Gangbaarheid
- Het woord fruithandel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Anouk Eigenraam“Mogelijk link tussen moord ggz-directeur en liquidatie Steenbergen” (26 januari 2015) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Ben van der Velden“Het huisvuil en de Heilige Geest” (23 mei 1975) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Annemarie Sterk“Nu kunnen we appels wél met peren vergelijken” (3 april 2014) op nrc.nl
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.