fumer

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  fumer    (hulp, bestand)
  • IPA: /fyme/
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fumer
/fyme/
fumais
/fymɛ/
fumé
/fyme/
eerste groep volledig

Werkwoord

fumer

  1. roken
  2. dampen
  3. (spreektaal) ziedend, razend zijn
    «Les habitants de ma cité fumaient de colère.»
    De bewoners van mijn wijk stonden te schuimbekken van woede. [1]
  4. (spreektaal) slaan
    «Je vais te fumer contre cet arbre!»
    Ik zal je tegen die boom slaan! [1]
Uitdrukkingen en gezegden

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.