gap

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gap    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • gap

Werkwoord

vervoeging van
gappen

gap

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gappen
    • Ik gap. 
  2. gebiedende wijs van gappen
    • Gap! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gappen
    • Gap je? 

Gangbaarheid

  • Het woord gap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
61 %van de Nederlanders;
52 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  gap (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /gæp/
enkelvoud meervoud
gap gaps

Zelfstandig naamwoord

gap

  1. gat, opening
  2. afstand
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.