afstand

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afstand    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑfstɑnt/
Woordafbreking
  • af·stand
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afstand afstanden
verkleinwoord afstandje afstandjes

Zelfstandig naamwoord

deafstandm

  1. de (meetbare) ruimte tussen twee niet samenvallende objecten
    • Van hier naar de noordpool is een behoorlijke afstand. 
     De bergpaden waren steiler, de zon heter, de slangen groter en de afstanden tussen waterpunten langer dan ik me had voorgesteld.[2]
     Wel moesten Zweden 1,5 meter afstand van elkaar houden op straat.[3]
  2. ~ doen van iets: geen aanspraak meer doen op eigendomsrechten, schenken, doneren, cessie, geven, afstaan
    • Het meisje deed met moeite afstand van haar lievelingsbeer. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afstand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. afstand op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  3. Weblink bron “Brein achter omstreden Zweedse coronastrategie geeft fouten toe” (03-06-2020), Tubantia
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

afstand

  1. afstand

Veluws

Zelfstandig naamwoord

afstand

  1. afstand
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.