gastgezin

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gastgezin    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • gast·ge·zin
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gastgezin gastgezinnen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetgastgezino

  1. gezin waar tijdelijk mensen bij inwonen
    • Tijdens het schoolreisje naar Frankrijk verbleven de leerlingen bij een Frans gastgezin zodat ze ook wat Frans konden leren. 

Gangbaarheid

  • Het woord gastgezin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.