gebel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gebel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ge·bel
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van bellen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gebel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetgebelo

  1. het aanhoudend bellen of schellen
    • Het continue gebel in de klas was heel irritant. 
Synoniemen
  1. getelefoneer

Gangbaarheid

  • Het woord gebel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
65 %van de Nederlanders;
57 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.