geplaag
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: geplaag (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ge·plaag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geplaag | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het geplaag o
- het, al of niet goed bedoeld, iemand lastig vallen
- Het meisje had helemaal genoeg van het aanhoudende geplaag van de vervelende jongen.
- Voorheen werden schoolbesturen bezet door ouders die als vrijwilligers die taak op zich namen. Ze werkten er hard voor, mede gemotiveerd door welbegrepen eigenbelang. Een goed bestuurde school was ook goed voor hun eigen kinderen. Ze wisten uit eigen waarneming wat er op de school speelde. Een niet-functionerende leerkracht, een lekkend dak, matig schoongehouden toiletten, een klas waar het geplaag veel op gericht pesten gaat lijken - de bestuurder hoorde er op het schoolplein van en zette het op de agenda. [2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord geplaag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geplaag" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 15 april 2009
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.