gereis

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gereis    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ge·reis
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van reizen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gereis
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetgereiso

  1. het voortdurend reizen
    • ,,Mensen zien alleen de mooie dingen. Maar dat zijn alleen die tussenmomenten. Even een fotootje op social media posten, maar dan ga je meteen weer naar je hotelkamer om te slapen. Want je bent negen van de tien keer best wel uitgeput van het gereis. [2] 
    • Voorstanders van één zetel (in Brussel) willen de aanstaande verhuizing van twee Europese agentschappen, het medicijn-agentschap en de bankenautoriteit, benutten om aan hun tijd en geld verslindende heen en weer gereis tussen Brussel en Straatsburg een eind te maken. [3] 
    • Van de week kwamen de Europese staatshoofden en regeringsleiders in Brussel bijeen om zich te buigen over het migratievraagstuk. Daar slaagden ze er in een politiek akkoord te bereiken op een aantal punten, maar niet over het tegengaan van het gereis van asielzoekers door Europa. Zondag bespreken Seehofer en Merkel de resultaten van de Europese top. [4] 

Gangbaarheid

  • Het woord gereis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
85 %van de Nederlanders;
75 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.