glottis

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  glottis    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɣlɔtɪs/
Woordafbreking
  • glot·tis
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘stemspleet’ voor het eerst aangetroffen in 1734 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'glōtta' (tong)
enkelvoud meervoud
naamwoord glottis glottissen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deglottisv

  1. (anatomie) stemspleet
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord glottis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
23 %van de Nederlanders;
34 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.