goelijk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  goelijk    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • goe·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen goelijkgoelijkergoelijkst
verbogen goelijkegoelijkeregoelijkste
partitief goelijksgoelijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

goelijk [2]

  1. vriendelijk, zachtmoedig
     „Bovendien”, tekent Kees Wegerif aan, „dat zeg ik eerlijk: mijn vader bezat te weinig ondernemerschap. Hij was te goelijk.”[3]
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord goelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
44 %van de Nederlanders;
50 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. goelijk op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Weblink bron
    Drs. A. A. C. de Rooij
    “Wegerif zorgt voor „verluxing” van brood” (05-10-2010), Reformatorisch Dagblad
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.