lief

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  lief    (hulp, bestand)
  • IPA: /lif/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • lief
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lief lieven
verkleinwoord liefje liefjes

Zelfstandig naamwoord

deliefv

  1. vrouwelijke persoon met wie je verkering hebt
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen lieflieverliefst
verbogen lievelievereliefste
partitief liefslievers-

Bijvoeglijk naamwoord

lief

  1. vriendelijk, zachtaardig
     Ze zat vol tegenstrijdigheden, was ontwapenend lief maar kon ook onverwacht fel uit de hoek komen zodra iemand te dichtbij kwam of te veel van haar verwachtte.[3]
  2. mooi, fijngebouwd
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • meer/minder dan mij lief is
meer/minder dan gewenst
 Wanneer passagiers zonder koffer huiswaarts keren, wordt die bagage zo snel mogelijk nagestuurd. "Maar er komen ook weer nieuwe bij", legt de woordvoerder uit. Er zijn altijd wel wat koffers die tijdelijk op de luchthaven achterblijven. "Maar nu zijn het er wel veel, meer dan ons lief is.[4]
Vertalingen
Anagrammen

Gangbaarheid

  • Het woord lief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. lief op website: Etymologiebank.nl
  2. "lief" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  4. Weblink bron “Na de reizigers hopen nu de koffers zich op op Schiphol” (29 juni 2022), NU.nl
  5. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Duits

Uitspraak
  • IPA: /liːf/
Woordafbreking
  • lief

Werkwoord

lief

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd van laufen
  2. derde persoon enkelvoud verleden tijd van laufen

Luxemburgs

Werkwoord

lief

  1. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van liewen

Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudnederlandse *liof

Bijvoeglijk naamwoord

lief

  1. geliefd
  2. lief
Afgeleide begrippen

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

lief

  1. lijf

Schots

Uitspraak
  • IPA: /lif/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Angelsaksische lēof

Bijvoeglijk naamwoord

lief

  1. geliefd
Schrijfwijzen

Veluws

Zelfstandig naamwoord

lief

  1. lijf

Zeeuws

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Middelnederlandse lijf

Zelfstandig naamwoord

lief

  1. lijf
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.