habit

Engels

Uitspraak
  • VS (GA)
    • Geluid:  habit    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˈhæbɪt/
enkelvoud meervoud
habit habits

Zelfstandig naamwoord

habit

  1. gewoonte
    «It is his habit to go for a walk in the morning.»
    Het is zijn gewoonte om 's morgens te gaan wandelen.
  2. verslaving
    «Cocaine is an expensive habit to have.»
    Cocaïne gebruiken is een dure gewoonte.
  3. habijt
  4. (mineralogie). (kristallografie) habitus, geaardheid; de uiterlijke verschijningsvorm van een kristal
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.