gewoonte

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gewoonte    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣəˈwontə/ (3 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /χəˈʋontə/, /χəˈʋoʊ̯ntə/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ɣəˈβ̞oːntə/
    • (Limburg): /ɣəˈwoːntə/
Woordafbreking
  • ge·woon·te
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van gewoon met het achtervoegsel -te.
enkelvoud meervoud
naamwoord gewoonte gewoonten, gewoontes
verkleinwoord gewoontetje gewoontetjes

Zelfstandig naamwoord

degewoontev

  1. vaste wijze om dingen te doen
    • Autorijden wordt heel snel een gewoonte. 
     Na het eten had ze een opmerkelijke gewoonte om een Snicker naast haar hoofd te leggen voor als ze in de nacht een vreetkick kreeg vanwege haar joint.[1]
     Het leek misschien een onconventioneel begin van een bestuursvergadering, dat gaf oom Carl Lauritz ook toe en hij grapte dat het natuurlijk geen gewoonte moest worden.[2]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • De gewoonte is ( of wordt) een tweede natuur
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gewoonte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

gewoonte

  1. gewoonte; vaste wijze om dingen te doen

Veluws

Zelfstandig naamwoord

gewoonte

  1. gewoonte; vaste wijze om dingen te doen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.