hagen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hagen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ha·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hagen
haagde
gehaagd
zwak -d volledig

Werkwoord

hagen [1] [2]

  1. zinnen
  2. met een haag omgeven
Hyponiemen

Zelfstandig naamwoord

dehagenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord haag

Gangbaarheid

  • Het woord hagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈhɑːgən /
Woordafbreking
  • ha·gen
Naar frequentie 2206

Zelfstandig naamwoord

hagen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van hage

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈhɑːgən /
Woordafbreking
  • ha·gen

Zelfstandig naamwoord

hagen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van hage
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.