haldeur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  haldeur    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • hal·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord haldeur haldeuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dehaldeurv/m

  1. een deur die een hal in twee delen verdeelt
    • Enkele uren later viel Madou van de trap en sloeg met haar hoofd door het glas van de haldeur. [1] 
    • „Hallo, ik ben...” Het raampje wordt met een klap dichtgesmeten en kaatst via de sponning weer open. Een gezicht verschijnt in het raampje. Gerimpeld. Koolzwarte felle ogen. Haar mond als een streep tussen haar lippen geklemd. „Laat ik je verdomme nooit meer zien klootzak!”, krijst ze en verdwijnt. Ik hoor het glas in de haldeur natrillen. [2] 

Gangbaarheid

  • Het woord haldeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
88 %van de Nederlanders;
72 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.